[et_pb_section bb_built=”1″ _builder_version=”3.0.47″][et_pb_row _builder_version=”3.0.48″ background_size=”initial” background_position=”top_left” background_repeat=”repeat”][et_pb_column type=”4_4″][et_pb_text _builder_version=”3.12.2″ background_size=”initial” background_position=”top_left” background_repeat=”repeat”]

De Campus van de Technische Universiteit Eindhoven (THE) is al sinds zijn stichting in 1958 als Technische Hogeschool een grootschalig stadsdeel van Eindhoven. Architect en stedenbouwkundige S. J. Van Embden uit Delft tekende voor het ontwerp als 1 integraal plan. Hij zag de THE als een samenhangende gemeenschap waarbij men het gevoel moest hebben dat men binnen één huis woont. Dat betekende dat de gebouwen met elkaar verbonden moesten zijn maar wel met een zakelijke, industriële uitstaling. Van Embden nam hier duidelijk stelling: “Het is de bedoeling dat de behuizing van de THE straks vrijelijk en zelfs met nadruk haar industriële afkomst zal tonen en docenten en studenten een milieu zal bieden, dat verwant is met een wellicht wat geïdealiseerd fabriekscomplex, dat wil zeggen dat de aanstaande ingenieur een omgeving zal aantreffen zoals ook onze industrie die zou behoren te hebben en zoals deze die in de toekomst als regel ook zal bieden”.

Van Embden maakte efficiënt gebruik van het terrein wat hem ter beschikking stond door drie hoge gebouwen met veel flexibele ruimtes als de kern van de campus te positioneren waardoor de THE voor de toekomst veel uitbreidingsmogelijkheden zou hebben. Als basis voor terrein ontwerp heeft nam hij een grid met een moduulmaat van 1,24 in het vierkant. De industriële uitstraling die de gebouwen moesten hebben nam Van Embden letterlijk. Bij de maatvoering nam hij niet de mens als uitgangspunt maar de afmetingen van een standaard Philips TL-buis. Vijf maal deze maat levert de breedte (6,20m.) op van de traveeën in de gevel van het hoofdgebouw.
De grote schaal en het eenduidige krachtige plan in stedenbouw en architectuur maakte de campus van de Technische Hoge School in Eindhoven een monument van de Nieuwe Zakelijkheid binnen het Modernisme.

Geheel in die lijn vraagt het stadsbestuur en de Kamer van Koophandel van Eindhoven in 1969 het befaamde Rotterdamse architectenbureau Van Den Broek en Bakema om de Eindhovense binnenstad te moderniseren, “passend bij de expansie van de lokale industrie en het daardoor opgewekte verlangen naar grootstedelijkheid”.  Het daarop gepresenteerde Cityplan was 1 groot, sterk door moderne architectuur en stedenbouw gedomineerd,  integraal plan. Het stelde een 400 meter lang en 60 meter hoog “ruggengraatgebouw” voor, over de bestaande stad heen gelegd en fungerend als centraal gebouw van de hele agglomeratie van Eindhoven. Het plan was zo groot dat het simpelweg niet te ontwikkelen was voor een vast programma en daarom kon het eenvoudig aangepast worden voor zeer verschillend gebruik. Voorstellen voor het Cityplan omhelsden de huisvesting van bedrijven, horeca, kantoren en zelfs wonen. Internationaal werd het plan als het toekomstige vlagschip van de Modernistische architectuur gezien.

Jean Leering maakte als directeur van het Van Abbe Museum in 1969 een memorabele tentoonstelling over dit Cityplan voor Eindhoven van Van Den Broek en Bakema. De tentoonstelling gaf de bezoeker inspraak over de openbare ruimte en presenteerde een sensationeel groot model met de schaal van 1:20.  Het model stond op schragen waardoor tussen het model door gelopen kon worden en op ooghoogte de architectuur te bewonderen was. Verder bood de tentoonstelling onder meer nog een overzicht maquette van 1:1000 en een catalogus waarin de bezoeker aanpassingen kon doen. Hiermee kreeg het Cityplan van Eindhoven niet alleen in het vakgebied van Architectuur en stedenbouw maar ook in het geheugen van de burger een onvergetelijke status.

Zoals we weten is de uitvoering van het plan niet door gegaan. In 1974 besloot het gemeente bestuur de stekker uit het plan te trekken. Het tijdsbeeld was kerende: het Modernisme was over zijn absolute hoogtepunt heen en als visionair standpunt niet voldoende meer. Juist het feit dat de programmering niet volledig van te voren vast kon worden gelegd maakte in een stad met veel privaat eigendom en grondposities dat de steun wegviel en de gemeente niet durfde door te pakken.

Desalniettemin bleef het Cityplan een historisch document van het Modernisme in Nederland. Tijdens de Dutch Designweek van 2007 toonde het Van Abbemuseum een compilatie van de beroemde tentoonstelling onder de naam “the most modern design for Eindhoven”. De tentoonstelling wordt nu als referentie en inspiratie genomen voor de expositie Campusplan Eindhoven.

De Technische Hoge School Eindhoven heet inmiddels Technische Universiteit Eindhoven (TUe ) en de oorspronkelijke heldere orthogonale functionele opzet van de campus is door allerlei toevoegingen en veranderingen in de afgelopen halve eeuw vertroebelt. De TUe zoekt opnieuw naar een duidelijk imago en heeft de ambitie om de huidige campus om te bouwen tot een TUe Science Park “van nationaal belang en internationale allure”. De toekomstvisie is er op gericht om het imago weer te versterken en de aanwezige en verdwenen ruimtelijke en cultuurhistorische  kwaliteiten van de oorspronkelijke stedenbouwkundige architectonische plannen voor de campus van Van Embdem in te zetten als belangrijke aangrijpingspunten voor het nieuwe ontwerp. De compacte campus met haar orthogonale grid was immers origineel bedoeld om ruimte en richting te bieden voor uitbreiding in de toekomst. Drie grote projecten: de markthal van Ector Hoogstad, het Ceres gebouw van Diederene Dirrix architecten en de faculteit voor Technische Natuurkunde en Electrical Engineering van Studio Herman Herzberger vormen de verdichting. Verder wordt de campus uitgebreid met studentenhuisvesting en bedrijfshuisvesting. Als tool om de eenheid te behouden is gekozen voor een landschappelijke onderlegger van MTD die het Dommeldal en de gebouwen in de compacte campus bindt door middel van een “groene loper”.

De huidige plannen zijn zeer zorgvuldig opgezet en het oorspronkelijke stedenbouwkundige grid als onderlegger gerespecteerd. Of dit echter afleesbaar zal blijven is maar zeer de vraag. De verschillende signatuur van de toegevoegde architectuur, hoe interessant op zich zelf ook, verraadt de tijdgeest van nu waarin alles mogelijk is. De landschappelijke onderlegger, welke een volgende nieuwe signatuur introduceert is dan weer nodig als bindend element en verzacht daarmee nog meer de hardheid van de Nieuwe Zakelijkheid van Van Embden.

Hiermee verbeeld de opgave het dilemma van het omgaan met moderne monumenten: de grootschalige plannen gedomineerd door architectuur en stedenbouw van het Modernisme vormden een nieuwe wereld op zich en pasten zich op geen enkele manier aan aan de bestaande gebouwde stedenbouwkundige situatie. Architectuur en stedenbouw waren hierin onlosmakelijk met elkaar verbonden en verbeeldden een maatschappelijke toekomst visie van de industriële vooruitgang. Ze verdroegen geen zachte inbedding in de bestaande situatie omdat ze zich niet bezig hielden met het heden noch het verleden.

Vanuit dat gedachtegoed valt nauwelijks om te gaan met een grootscheepse reorganisatie. De toekomst bleek immers weerbarstiger dan de grote namen van het modernisme hadden kunnen vermoeden. Beter dan een aanpassingsplan kunnen we het nu dan misschien ook niet doen.  Blijft natuurlijk het sentiment naar de tijd waarin het wel mogelijk was om integraal in  stedenbouw en architectuur het grote gebaar te maken. Wellicht is het daarom dat de studenten voor hun tentoonstellingsontwerp terug grijpen naar het Cityplan van 1969. We zien zeer benieuwd welk beeld dit zal opleveren.

 

Dikkie Scipio voor FGF
Q1-2017

[/et_pb_text][/et_pb_column][/et_pb_row][/et_pb_section]